Gemeenten hebben meestal de verantwoordelijkheid voor de aanleg en het onderhoud van plattelandswegen. Vaak zijn die wegen in de vorige eeuw aangelegd als gevolg van een ruilverkaveling. Toen ging men nog uit van een maximale belasting van twaalf ton per transport en van een voertuigbreedte van 2,50 meter.
Hoe anders is de situatie nu: de tankauto’s die melk van boerderijen naar fabrieken brengen of de vrachtwagens met suikerbieten hebben
volgeladen een gewicht van ongeveer vijftig ton!
En hoewel het officieel niet is toegestaan, rijden er op smalle weggetjes regelmatig tractoren met machines van meer dan drie meter breed.
Daarvan zijn de gevolgen tweeledig: ten eerste ontstaat er door deze overbelasting vroeg of laat schade aan de betreffende wegen. Het laatste decennium is dit veel scherper naar voren gekomen doordat gemeenten hun kapitaalgoederen beter in beeld hebben gekregen en hun onderhoudsplannen op orde hebben gebracht. Ten tweede vormt de overmaatse apparatuur een bedreiging voor de verkeersveiligheid. Vooral fietsers, maar ook andere weggebruikers lopen daardoor extra risico’s. Terecht stellen veel raadsleden daar vaak kritische vragen over.
De vraag is wat aan deze situatie kan worden gedaan. Het terugdraaien van de ontwikkeling lijkt ons geen optie. De schaalvergroting bij de landbouwbedrijven is primair de reden voor deze trend, maar het is juist ook deze schaalsprong geweest die voor het floreren van de sector heeft gezorgd. Per saldo heeft de gemeenschap als geheel daar voordeel van. Dat betekent niet dat we alle nadelen dan maar over ons heen moeten laten komen.
Plattelandswegen moeten worden gerepareerd, verbreed en zo mogelijk versterkt. Het niet-uitvoeren van onderhoud en reparatie is kapitaalvernietiging; het zorgt op de lange termijn voor veel duurdere vervangingsinvesteringen. En waar de veiligheid van de andere weggebruikers in gevaar is, moet worden gehandhaafd wanneer de breedte van een landbouwvoertuig daartoe aanleiding geeft. Maar waar mogelijkheden zijn de weg te verbreden of een vrijliggend fietspad aan te leggen, en op het platteland is daarvoor bijna altijd ruimte, moet dat gewoon gebeuren. Het probleem is dat het juist plattelandsgemeenten vaak aan financiële middelen hiervoor ontbreekt.
De vervuiler betaalt
De grondgebonden landbouw floreert. Dat blijkt onder meer uit de gestage stijging van de hectareprijzen van landbouwgrond. Ondanks de nu al vijf jaar durende economische crisis wordt die grond sinds de eeuwwisseling jaarlijks meer waard. De redenen: de boeren verstaan hun vak bij uitstek, in Nederland is de infrastructuur ten behoeve van de agrarische producten voortreffelijk en de wereldbevolking blijft toenemen – en daarmee de vraag naar agrarische producten.
De landbouwsector levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse betalingsbalans en is goed voor een substantieel deel aan goedbetaalde banen in vooral de verwerkende industrie. Dat is waardevol en verdient waardering. Na de Verenigde Staten is Nederland in geld uitgedrukt wereldwijd het tweede exportland van agrarische producten.
Wetswijziging
Het ligt voor de hand om de sector waarvan de belangen met deze investeringen zijn gediend, te laten meebetalen. De ozb-bijdragen van soms afgelegen boerderijen staan echter niet in verhouding tot de kosten die gemeenten moeten maken voor de aanpassingen van infrastructuur. Daarom pleiten wij ervoor niet alleen eigenaren van gebouwen, maar ook eigenaren van landbouwgrond door middel van een wetswijziging een bijdrage te laten leveren aan de gemeentelijke inkomsten.
In z’n algemeenheid moet terughoudendheid worden betracht waar het gaat om de uitbreiding van het terrein van de gemeentelijke belastingen. Want als te veel belastingen niet meer via het Rijk maar rechtstreeks van inwoners naar lokale overheden lopen, zal dit ertoe leiden dat arme gemeenten armer en rijke gemeenten rijker worden. Nationale solidariteit is een groot goed en financiële transfers zijn daar een onlosmakelijk onderdeel van. Dat moet zo blijven.
Maar ten aanzien van een nieuwe onroerendgoedbelasting op landbouwgrond van hooguit twee promille van de getaxeerde waarde dient een uitzondering te worden gemaakt – in het belang van de landbouw zelf en van de verkeersveiligheid voor de inwoners en recreanten.
Gebruikers van landbouwgrond ontvangen van de Europese Unie uit de publieke middelen ten slotte een veelvoud aan inkomensondersteuning. Een dergelijke belasting is dus ook op te brengen door de landbouwsector.
REMCO ADMIRAAL, lid algemeen bestuur Wetterskip Fryslân
JELLE DE VISSER, raadslid gemeente Leeuwarden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten